Een van de belangrijkste thema’s rond het basisinkomen heeft betrekking op de vraag wat mensen die een basisinkomen krijgen vervolgens gaan doen. Gaan zijn minder betaald werken, lui op de bank hangen, vrijwilligerswerk doen, mantelzorg verrichten, meer met hun kinderen ondernemen, weer studeren? En daar bestaan allerlei beelden bij, worden velerlei theorieën op los gelaten. Maar echt weten wat er gebeurt, doen wij niet.
Of beter, ‘deden wij niet’. Daar is sedert begin april verandering in gekomen. Op 12 april 2015 hebben wij als MIES (Maatschappij tot innovatie van economie en samenleving) het experiment ‘OnsBasisinkomen’ gelanceerd. Individuele Nederlanders worden via het experiment uitgenodigd zich te melden voor een basisinkomen en gevraagd op de website van OnsBasisinkomen de vraag te beantwoorden: ‘Wat zou je doen wanneer je morgen een basisinkomen krijgt?’. Op 1 december 2015 hebben inmiddels meer dan 1800 Nederlanders deze vraag beantwoord. In een geval met een enkele woord – ‘Leven!’ –, soms met een korte aanduiding, maar vaak ook met uitvoerig verhaal.
Op basis van de eerste 600 verhalen zijn de antwoorden van de deelnemers aan OnsBasisinkomen nader geanalyseerd. Hieronder treffen jullie een korte publieksversie van de bevindingen aan. Wie kennis wil nemen van de diepliggende analyses en precieze cijfers kan het uitgebreide artikel raadplegen.
Inleiding
Nooit eerder in de afgelopen decennia stond het basisinkomen zo prominent op de maatschappelijke agenda. Anders dan voorheen is het niet langer een debat dat louter op basis van al dan niet wetenschappelijk gefundeerde argumenten gevoerd. In een aantal gemeenten worden zelfs al voorbereidingen getroffen om op experimentele basis een aantal hoofdkenmerken van het basisinkomen te gaan onderzoeken. Dat betreft voornamelijk het hanteren van een aantal vrijheidsgraden binnen de Participatiewet, zoals de mogelijkheid tot bijverdienen en het opheffen van de sollicitatieplicht.
In dat kader spitst de discussie zich vooral toe op de vraag welke gevolgen die vrijheidsgraden hebben voor het arbeidsmarktgedrag van burgers. De meningen staan daarbij vrijwel loodrecht tegenover elkaar. Enerzijds de bewering dat burgers – en vooral burgers met een bijstandsuitkering – meer ruimte krijgen om op basis van eigen verantwoordelijkheid, ambitie en drive maatschappelijk actief te worden, en niet langer opgesloten te zitten binnen de beperkingen van de wet. Anderzijds wordt betoogd dat een basisinkomen leidt tot minder prikkels om maatschappelijk actief te zijn, met als gevolg luiheid en inactiviteit. Die discussie berust in het gunstigste geval grotendeels op theoretische aannames van wetenschappers, en meestal op louter ideologische vooronderstellingen van voor- en tegenstanders van een basisinkomen. Er is nog maar weinig bekend over de opvattingen van burgers die de wens hebben een basisinkomen te ontvangen.
Onsbasisinkomen.nl onderzoek
Daar is sedert begin april verandering in gekomen. Op 12 april 2015 lanceert MIES (Maatschappij tot innovatie van economie en samenleving) het experiment ‘OnsBasisinkomen’. Het experiment heeft tot doel door middel van crowd-funding voor individuele Nederlanders voor een jaar een basisinkomen van 12.000 euro te realiseren. Het eerste Nederlands basisinkomen wordt in juni 2015 binnengehaald. Vanaf dat moment start de funding voor een volgend basisinkomen. Individuele Nederlanders worden via het experiment uitgenodigd zich te melden voor een basisinkomen en gevraagd op de website van OnsBasisinkomen de vraag te beantwoorden: ‘Wat zou je doen wanneer je morgen een basisinkomen krijgt?’. Op 1 november 2015 hebben inmiddels meer dan 1800 Nederlanders deze vraag beantwoord. In een geval met een enkele woord – ‘Leven!’ –, soms met een korte aanduiding, maar vaak ook met uitvoerig verhaal.
NB – Het project loopt nog steeds. Op de website van OnsBasisinkomen kunt u zich aanmelden en/of kunt u geld doneren om het volgende basisinkomen mogelijk te maken.
600 verhalen, 28 intenties, vier categorieën
Op basis van de eerste 600 verhalen zijn de antwoorden van de deelnemers aan OnsBasisinkomen nader geanalyseerd. Om te beginnen heeft een inhoudsanalyse van alle 600 verhalen geresulteerd in een lange lijst van exacte quotes waarin burgers hun antwoorden, in de vorm van specifieke gedragsintenties hebben neergeschreven. Deze lijst is vervolgens terug gebracht tot 28 intenties, waarvan de omschrijving dicht blijft bij de beelden die de respondenten zelf gebruikten. Vervolgens zijn 27 van deze 28 intenties nog eens ondergebracht in vier hoofdcategorieën – ‘werken en activiteiten’, ‘zekerheid en financiën’, ‘persoonlijke ontwikkeling’ en ‘zonder zorgen en stress’. De overgebleven categorie, ‘gewoon zo verder’, verwijst naar de stelling dat er verder niet veel gaat veranderen. Vervolgens is op basis van deze categorieën een kwantitatieve analyse uitgevoerd. Alle 600 verhalen zijn minutieus doorgenomen op gerapporteerde gedragsintenties en deze intenties zijn vervolgens op basis de 28 categorieën geteld. Dat leverde uiteindelijk 976 intenties op – soms wordt meer dan één intentie in de betreffende verhalen gemeld.
Twee kanttekeningen
Alvorens nader op de resultaten van de analyse in te gaan, is het goed twee kanttekeningen te plaatsen. De eerste betreft de vraag naar de relatie tussen de gedragsintenties en daadwerkelijk gedrag van burgers. In de sociaal psychologische literatuur vormen gedragsintenties en de relatie tussen gedragsintenties en daadwerkelijk gedrag een belangrijk onderzoeksthema. De centrale conclusie ter zake luidt: mensen doen wat zijn van plan zijn te doen en doen niet wat zij niet van plan zijn te doen. En als verbijzondering wordt daarbij opgemerkt dat die relatie sterker is naarmate burgers zelf meer controle hebben op die relatie – een gegeven dat in het geval van het basisinkomen een belangrijke positieve factor vormt. De tweede kanttekening betreft de nadere omschrijving van de populatie waarop deze analyse is gebaseerd. Het zijn burgers die zich zelf hebben aangemeld, hetgeen op de volgende factoren tot een zekere autoselectie leidt: kennis van en belangstelling voor ons project, eerder voorstander dan tegenstander van een basisinkomen, toegang tot internet, en waarschijnlijk ook een geografische bias in die zin dat het project vooral in het Noorden van het land meer media-aandacht heeft gekregen dan elders in het land. Interessant is de vraag welke rol sociaaleconomische status heeft gespeeld. Daar komen meerdere factoren samen. Enerzijds mag worden aangenomen dat eerder hoger opgeleide burgers kennis nemen van het project, maar daar staat tegenover dat burgers met een zwakkere sociaaleconomische positie relatief meer baat hebben bij een basisinkomen. Ook op basis van het grondig analyseren van de 600 verhalen lijkt de tweede factor sterker door te klinken dan de eerste.
Uitkomsten van de analyse
De globale verdeling van gedragsintenties in termen van personen geeft het volgende beeld te zien. Een kleine groep burgers (6,7%) geeft aan dat zij gewoon verder gaan met hun leven zonder dat zij expliciete gedragsveranderingen verwachten. Iets meer dan driekwart (77,2%) van de burgers meldt dat zij op basis van het verkrijgen van een basisinkomen van plan zijn veranderingen aan te brengen in hun werken en activiteiten. Daarbij vormen zes categorieën de kern van de betreffende intenties. Om te beginnen is daar de categorie ‘minder gaan werken’. Ongeveer 10 procent (10,2%) van alle burgers geeft aan minder te willen gaan werken. De gedragsintenties van deze groep burgers wordt na de algemene analyse nog nader onderzocht. Ongeveer een even groot aantal burgers (9,7%) vertelt dat het basisinkomen hen aanzet om ‘werk zoeken dat bij mij hoort’. In die samenhang kunnen ook nog een andere gedragsintentie worden genoemd, ‘op zoek gaan naar werk of een baan’ (0,7%). Vier andere categorieën van werken en activiteiten vormen de hoofdmoot van nieuw te ondernemen activiteiten: ‘vrijwilligerswerk en mantelzorg’ (17,2%), ‘maatschappelijke waarde creëren’ (14,0%), ‘studeren en opleiding volgen’ (13,8%) en ‘een onderneming starten’ (12,2%). Daarnaast kan in dit verband nog de categorie ‘dingen doen die er toe doen’ (2,1%) worden genoemd. Twee wat meer afzonderlijke categorieën, ‘niets doen of vakantie vieren’ (0,7%) en ‘reizen’ (3,5%) verwijzen naar meer ‘hedonistische’ gedragsintenties.
De drie andere hoofdcategorieën geven de volgende scores te zien: ‘zekerheid en financiën’ (36,7%), ‘persoonlijke ontwikkeling’ (25,2%) en ‘zonder zorgen en stress’ (16,2%). Categorieën die er daarbij uitspringen zijn: ‘financiële zekerheid en ruimte’ (16,7%) en ‘zekerheid en meer tijd voor mijn kinderen’ (8,5%) bij de tweede hoofdcategorie, ‘zelfontplooiing’ (6,2%), ‘vrij kunnen leven en vrijheid ervaren’ (5,5%) en ‘droom verwezenlijken/mijn hart volgen’ (4,8%) bij de derde, en ‘zonder zorgen en stress leven’ (11,7%) bij de laatste. De gedragsintenties in deze drie hoofdcategorieën kunnen worden opgevat als ‘voorwaarde scheppend’ voor participatie. Zij worden in tweederde van de gevallen ook expliciet gekoppeld aan activiteiten op het terrein van ‘werken en activiteiten’. In de andere éénderde gevallen betreft het activiteiten die vooraf gaan aan het weer actief gaan deelnemen aan de samenleving, dan wel zelf als zinvolle vorm van participatie worden opgevat.
Genoemde alternatieven voor werk
In de analyse zijn verder nog twee andere aspecten nader onderzocht. Om te beginnen is de groep die aangeeft minder te willen gaan werken (10,2%) onderzocht op de vraag of zij dan alternatieven aangeven. Dat blijkt in driekwart van de gevallen (75,4%) het geval te zijn. Dat betreft de volgende categorieën: ‘vrijwilligerswerk en mantelzorg’ (25,3%), ‘meer tijd voor mijn kinderen’ (25,3%), ‘studeren en opleiding volgen’ (20,9%), ‘maatschappelijke waarde creëren’, (17,9%) en ‘een onderneming starten’ (10,4%). Daarnaast is onderzocht in hoeverre er verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen. Uit deze laatste analyse kwamen niet echt verrassende uitkomsten. De verschillen die er zijn, liggen eigenlijk voor de hand. De belangrijkste zijn: vrouwen scoren relatief hoger op de hoofdcategorie ‘zekerheid en financiën’ en ‘minder zorgen en stress’, en relatief lager op ‘werken en activiteiten’. Dat heeft alles te maken met het feit dat binnen de veronderstelde populatie vrouwen, vaak als alleenstaande ouder, de verantwoordelijkheid dragen voor het wel en wee van kinderen. Dat versterkt het belang van de categorieën ‘zekerheid en financiën’ en ‘minder zorgen en stress’ in vergelijking tot de categorie ‘werken en activiteiten’. Binnen de hoofdcategorie ‘werken en activiteiten’ scoren vrouwen, ook dat is niet verbazingwekkend, op de categorieën ‘vrijwilligerswerk en mantelzorg’ en ‘het creëren van maatschappelijke waarde’.
Conclusies
Welke conclusies kunnen op basis van bovenstaande analyse worden getrokken met betrekking tot de gedragsintenties van burgers bij het vooruitzicht dat zij een basisinkomen krijgen?
Mensen zijn niet lui
De uitkomsten stroken in elk geval in het geheel niet met de populaire tegenwerpingen tegen het introduceren van een basisinkomen, dat het burgers lui zou maken en de lust zou ontnemen om maatschappelijk actief te zijn. Integendeel. Het verkrijgen van een basisinkomen biedt burgers blijkbaar direct en indirect veel ruimte en inspiratie om actief betrokken te blijven bij de samenleving. Meer nog, om die betrokkenheid ook naar een hoger niveau te tillen. Dat blijkt met name uit de uitkomsten in termen van ‘werken en activiteiten’. Twee derde van de burgers verwijst naar activiteiten in termen van ‘op zoek gaan naar werk of een baan’, ‘werk zoeken dat bij mij hoort’, ‘dingen doen die er toe doen’, ‘een onderneming starten’, ‘maatschappelijke waarde creëren’, ‘vrijwilligerswerk of mantelzorg doen’ en ‘studeren en een opleiding volgen’. Slechts een enkeling noemt ‘niets doen’, ‘vakantie vieren’ of ‘reizen’. Verder blijkt dat van de burgers die aangeven minder te willen gaan werken drie kwart dat werk verruilt voor andere activiteiten, zoals het starten van een onderneming, maatschappelijke waarde creëren, vrijwilligerswerk en mantelzorg, studeren en het meer tijd nemen voor het begeleiden en opvoeden van hun kinderen.
Veelkleurige beeld van maatschappelijke participatie
Verder geeft deze analyse – op basis van overeenkomst in populatie – al enig zicht op motieven, verwachtingen en gedragsintenties van burgers die, naar het zich laat aanzien, de komende tijd deel gaan nemen aan lokale experimenten met een basisinkomen, dan wel versoepeling van de voorwaarden voor het ontvangen van een bijstandsuitkering. Die vooronderstelling levert op zijn minst twee belangrijke inzicht op voor het onderzoeken en evalueren van deze experimenten. Om te beginnen het gegeven dat begrippen als ‘maatschappelijke participatie’, dan wel ‘werken’ of ‘activiteiten’ breed, niet zozeer vanuit (traditioneel) arbeidsmarktperspectief, wetenschappelijke vooronderstellingen of vanuit de veelal gehanteerde beleidstheorie, maar liefst vanuit het perspectief van de onderzochte populatie geformuleerd dienen te worden. Dat levert een veelkleuriger en rijker beeld op dan genoemde (standaard) interpretaties. Daarnaast het inzicht dat de vraag of burgers de intentie hebben, in welke vorm dan ook, actief te worden, voor een deel ook afhankelijk zijn van andere overwegingen of voorwaarden. In deze analyse komen zij bovendrijven in termen van ‘zekerheid en financiën’, ‘minder zorgen en stress’ en ‘persoonlijke ontwikkeling’. Dat zijn aspecten die in onderzoek en evaluatie van de lokale experimenten een zeker zo belangrijke plaats dienen te krijgen. Zij zijn immers voorwaarde scheppend voor een rijkere deelname aan het maatschappelijke leven. Dat heeft niet alleen inhoudelijke implicaties, maar vraagt ook om een bredere onderzoeksopzet dan louter surveyvragen.
Of nog scherper geformuleerd: Waar het gaat om het beantwoorden van vragen over de effecten van de invoering van een basisinkomen moet het burgerperspectief als een zeker zo valide uitgangspunt worden gehanteerd als wetenschappelijk theoretische dan wel beleidstheoretische invalshoeken. En dat centraal stellen van het burgerperspectief vraagt ook om andere, vooral kwalitatieve en ‘story-telling’ onderzoeksmethodieken.