Uitreiking Tweede Basisinkomen Nederland
 door Liesbeth van Tongeren (Groen Links, Tweede Kamer)


Op dinsdag 31 mei zal Liesbeth van Tongeren om 13.00 uur het tweede Basisinkomen in Nederland symbolisch overhandigen aan Anne van Dalen, bij het standbeeld van Willem van Oranje op het Plein, naast het Binnenhof in Den Haag.

Anne van Dalen is kunstenares en is bij loting uit de hoed getrokken als ontvanger van het tweede gecrowdfunde basisinkomen, een burgerinitiatief van de stichting MIES uit Groningen. Vanaf 1 juni ontvangt zij een jaar lang 1000 euro per maand, zonder voorwaarden. Anne is daarmee de Eerste Vrouw in Nederland met een Basisinkomen.  Ze sprong een gat in de lucht: “Nu kan ik wel verhuizen naar een plek, waar ik me vrij voel”, waren haar eerste woorden.

Liesbeth van Tongeren vertegenwoordigt Groen Links in de Tweede Kamer. Als  woordvoerder economische zaken ziet zij ook dat werk & inkomen onder druk komen te staan. Een snel veranderende, nieuwe economie vraagt om een stelsel van sociale zekerheid, dat daarbij aansluit. Het basisinkomen biedt mogelijk oplossingen voor onderlinge solidariteit en inkomenszekerheid. Uitproberen en onderzoeken dus. Reden waarom ze het initiatief van MIES een warm hart toedraagt.

Wereldwijde opmars Basisinkomen

Het initiatief van MIES staat niet op zichzelf. Johan Luijendijk behaalde in april de benodigde 40.000 handtekeningen, waarmee het burgerinitiatief het basisinkomen op de agenda van de Tweede Kamer heeft gezet. Zijn petitie werd breed ondersteund door een dertigtal prominente Nederlanders, waaronder Jan Terlouw, Rutger Bregman, Jan Rotmans, George van Houts, Jos de Blok en Bram van Ojik (zie: https://basisinkomen2018.nl/.  Zwitserland houdt op 5 juni 2016 een referendum over een landelijk ingevoerd basisinkomen. Finland start in november 2016 met een proef onder 100.000 inwoners.  GiveDirectly, dat al jaren gelooft dat geld geven de oplossing is voor armoe, start een grootschalig en langdurig experiment in Kenya. Tien van de benodigde dertig miljoen dollar hebben ze zelf al in het project gestoken (zie: https://www.givedirectly.org/).

OnsBasisinkomen

Meer dan 2000 mensen hebben via de website van OnsBasisinkomen antwoord gegeven op de centrale vraag  ‘Wat zou jij doen met een basisinkomen? ’.  Joop Roebroek van MIES heeft de eerste 600 antwoorden wetenschappelijk geanalyseerd en gecategoriseerd. De angst dat mensen er lui van worden, vinden we hierin niet terug.

Vind je het onvoorwaardelijk basisinkomen een ingewikkeld idee? Kijk deze explanimation

Vind je het onvoorwaardelijk basisinkomen een ingewikkeld idee? Sebas van den Brink maakte voor ons deze prachtige explanimation. In anderhalve minuut zie je waarom wij het basisinkomen een interessant idee vinden dat de moeite waard is om nader te onderzoeken:

Dit gaan mensen doen wanneer ze een basisinkomen krijgen

Een van de belangrijkste thema’s rond het basisinkomen heeft betrekking op de vraag wat mensen die een basisinkomen krijgen vervolgens gaan doen. Gaan zijn minder betaald werken, lui op de bank hangen, vrijwilligerswerk doen, mantelzorg verrichten, meer met hun kinderen ondernemen, weer studeren? En daar bestaan allerlei beelden bij, worden velerlei theorieën op los gelaten. Maar echt weten wat er gebeurt, doen wij niet.

Of beter, ‘deden wij niet’. Daar is sedert begin april verandering in gekomen. Op 12 april 2015 hebben wij als MIES (Maatschappij tot innovatie van economie en samenleving) het experiment ‘OnsBasisinkomen’ gelanceerd. Individuele Nederlanders worden via het experiment uitgenodigd zich te melden voor een basisinkomen en gevraagd op de website van OnsBasisinkomen de vraag te beantwoorden: ‘Wat zou je doen wanneer je morgen een basisinkomen krijgt?’. Op 1 december 2015 hebben inmiddels meer dan 1800 Nederlanders deze vraag beantwoord. In een geval met een enkele woord – ‘Leven!’ –, soms met een korte aanduiding, maar vaak ook met uitvoerig verhaal.

Op basis van de eerste 600 verhalen zijn de antwoorden van de deelnemers aan OnsBasisinkomen nader geanalyseerd. Hieronder treffen jullie een korte publieksversie van de bevindingen aan. Wie kennis wil nemen van de diepliggende analyses en precieze cijfers kan het uitgebreide artikel raadplegen.

Download de korte versie

Download de volledige versie

doneervoorhetderdebasisinkomen

Inleiding

Nooit eerder in de afgelopen decennia stond het basisinkomen zo prominent op de maatschappelijke agenda. Anders dan voorheen is het niet langer een debat dat louter op basis van al dan niet wetenschappelijk gefundeerde argumenten gevoerd. In een aantal gemeenten worden zelfs al voorbereidingen getroffen om op experimentele basis een aantal hoofdkenmerken van het basisinkomen te gaan onderzoeken. Dat betreft voornamelijk het hanteren van een aantal vrijheidsgraden binnen de Participatiewet, zoals de mogelijkheid tot bijverdienen en het opheffen van de sollicitatieplicht.

In dat kader spitst de discussie zich vooral toe op de vraag welke gevolgen die vrijheidsgraden hebben voor het arbeidsmarktgedrag van burgers. De meningen staan daarbij vrijwel loodrecht tegenover elkaar. Enerzijds de bewering dat burgers – en vooral burgers met een bijstandsuitkering – meer ruimte krijgen om op basis van eigen verantwoordelijkheid, ambitie en drive maatschappelijk actief te worden, en niet langer opgesloten te zitten binnen de beperkingen van de wet. Anderzijds wordt betoogd dat een basisinkomen leidt tot minder prikkels om maatschappelijk actief te zijn, met als gevolg luiheid en inactiviteit.  Die discussie berust in het gunstigste geval grotendeels op theoretische aannames van wetenschappers, en meestal op louter ideologische vooronderstellingen van voor- en tegenstanders van een basisinkomen. Er is nog maar weinig bekend over de opvattingen van burgers die de wens hebben een basisinkomen te ontvangen.

Onsbasisinkomen.nl onderzoek

Daar is sedert begin april verandering in gekomen. Op 12 april 2015 lanceert MIES (Maatschappij tot innovatie van economie en samenleving) het experiment ‘OnsBasisinkomen’. Het experiment heeft tot doel door middel van crowd-funding voor individuele Nederlanders voor een jaar een basisinkomen van 12.000 euro te realiseren. Het eerste Nederlands basisinkomen wordt in juni 2015 binnengehaald. Vanaf dat moment start de funding voor een volgend basisinkomen. Individuele Nederlanders worden via het experiment uitgenodigd zich te melden voor een basisinkomen en gevraagd op de website van OnsBasisinkomen de vraag te beantwoorden: ‘Wat zou je doen wanneer je morgen een basisinkomen krijgt?’. Op 1 november 2015 hebben inmiddels meer dan 1800 Nederlanders deze vraag beantwoord. In een geval met een enkele woord – ‘Leven!’ –, soms met een korte aanduiding, maar vaak ook met uitvoerig verhaal.

NB – Het project loopt nog steeds. Op de website van OnsBasisinkomen kunt u zich aanmelden en/of kunt u geld doneren om het volgende basisinkomen mogelijk te maken.

600 verhalen, 28 intenties, vier categorieën

Op basis van de eerste 600 verhalen zijn de antwoorden van de deelnemers aan OnsBasisinkomen nader geanalyseerd. Om te beginnen heeft een inhoudsanalyse van alle 600 verhalen geresulteerd in een lange lijst van exacte quotes waarin burgers hun antwoorden, in de vorm van specifieke gedragsintenties hebben neergeschreven. Deze lijst is vervolgens terug gebracht tot 28 intenties, waarvan de omschrijving dicht blijft bij de beelden die de respondenten zelf gebruikten. Vervolgens zijn 27 van deze 28 intenties nog eens ondergebracht in vier hoofdcategorieën – ‘werken en activiteiten’, ‘zekerheid en financiën’, ‘persoonlijke ontwikkeling’ en ‘zonder zorgen en stress’. De overgebleven categorie, ‘gewoon zo verder’, verwijst naar de stelling dat er verder niet veel gaat veranderen. Vervolgens is op basis van deze categorieën een kwantitatieve analyse uitgevoerd. Alle 600 verhalen zijn minutieus doorgenomen op gerapporteerde gedragsintenties en deze intenties zijn vervolgens op basis de 28 categorieën geteld. Dat leverde uiteindelijk 976 intenties op – soms wordt meer dan één intentie in de betreffende verhalen gemeld.

Twee kanttekeningen

Alvorens nader op de resultaten van de analyse in te gaan, is het goed twee kanttekeningen te plaatsen. De eerste betreft de vraag naar de relatie tussen de gedragsintenties en daadwerkelijk gedrag van burgers. In de sociaal psychologische literatuur vormen gedragsintenties en de relatie tussen gedragsintenties en daadwerkelijk gedrag een belangrijk onderzoeksthema. De centrale conclusie ter zake luidt: mensen doen wat zijn van plan zijn te doen en doen niet wat zij niet van plan zijn te doen. En als verbijzondering wordt daarbij opgemerkt dat die relatie sterker is naarmate burgers zelf meer controle hebben op die relatie – een gegeven dat in het geval van het basisinkomen een belangrijke positieve factor vormt. De tweede kanttekening betreft de nadere omschrijving van de populatie waarop deze analyse is gebaseerd. Het zijn burgers die zich zelf hebben aangemeld, hetgeen op de volgende factoren tot een zekere autoselectie leidt: kennis van en belangstelling voor ons project, eerder voorstander dan tegenstander van een basisinkomen, toegang tot internet, en waarschijnlijk ook een geografische bias in die zin dat het project vooral in het Noorden van het land meer media-aandacht heeft gekregen dan elders in het land. Interessant is de vraag welke rol sociaaleconomische status heeft gespeeld. Daar komen meerdere factoren samen. Enerzijds mag worden aangenomen dat eerder hoger opgeleide burgers kennis nemen van het project, maar daar staat tegenover dat burgers met een zwakkere sociaaleconomische positie relatief meer baat hebben bij een basisinkomen. Ook op basis van het grondig analyseren van de 600 verhalen lijkt de tweede factor sterker door te klinken dan de eerste.

Uitkomsten van de analyse

De globale verdeling van gedragsintenties in termen van personen geeft het volgende beeld te zien. Een kleine groep burgers (6,7%) geeft aan dat zij gewoon verder gaan met hun leven zonder dat zij expliciete gedragsveranderingen verwachten. Iets meer dan driekwart (77,2%) van de burgers meldt dat zij op basis van het verkrijgen van een basisinkomen van plan zijn veranderingen aan te brengen in hun werken en activiteiten. Daarbij vormen zes categorieën de kern van de betreffende intenties. Om te beginnen is daar de categorie ‘minder gaan werken’. Ongeveer 10 procent (10,2%) van alle burgers geeft aan minder te willen gaan werken. De gedragsintenties van deze groep burgers wordt na de algemene analyse nog nader onderzocht. Ongeveer een even groot aantal burgers (9,7%) vertelt dat het basisinkomen hen aanzet om ‘werk zoeken dat bij mij hoort’. In die samenhang kunnen ook nog een andere gedragsintentie worden genoemd, ‘op zoek gaan naar werk of een baan’ (0,7%). Vier andere categorieën van werken en activiteiten vormen de hoofdmoot van nieuw te ondernemen activiteiten: ‘vrijwilligerswerk en mantelzorg’ (17,2%), ‘maatschappelijke waarde creëren’ (14,0%), ‘studeren en opleiding volgen’ (13,8%) en ‘een onderneming starten’ (12,2%). Daarnaast kan in dit verband nog de categorie ‘dingen doen die er toe doen’ (2,1%) worden genoemd. Twee wat meer afzonderlijke categorieën, ‘niets doen of vakantie vieren’ (0,7%) en ‘reizen’ (3,5%) verwijzen naar meer ‘hedonistische’ gedragsintenties.

De drie andere hoofdcategorieën geven de volgende scores te zien: ‘zekerheid en financiën’ (36,7%), ‘persoonlijke ontwikkeling’ (25,2%) en ‘zonder zorgen en stress’ (16,2%). Categorieën die er daarbij uitspringen zijn: ‘financiële zekerheid en ruimte’ (16,7%) en ‘zekerheid en meer tijd voor mijn kinderen’ (8,5%) bij de tweede hoofdcategorie, ‘zelfontplooiing’  (6,2%), ‘vrij kunnen leven en vrijheid ervaren’ (5,5%) en ‘droom verwezenlijken/mijn hart volgen’ (4,8%) bij de derde, en ‘zonder zorgen en stress leven’ (11,7%) bij de laatste. De gedragsintenties in deze drie hoofdcategorieën kunnen worden opgevat als ‘voorwaarde scheppend’ voor participatie. Zij worden in tweederde van de gevallen ook expliciet gekoppeld aan activiteiten op het terrein van ‘werken en activiteiten’. In de andere éénderde gevallen betreft het activiteiten die vooraf gaan aan het weer actief gaan deelnemen aan de samenleving, dan wel zelf als zinvolle vorm van participatie worden opgevat.

Genoemde alternatieven voor werk

In de analyse zijn verder nog twee andere aspecten nader onderzocht. Om te beginnen is de groep die aangeeft minder te willen gaan werken (10,2%) onderzocht op de vraag of zij dan alternatieven aangeven. Dat blijkt in driekwart van de gevallen (75,4%) het geval te zijn. Dat betreft de volgende categorieën: ‘vrijwilligerswerk en mantelzorg’ (25,3%), ‘meer tijd voor mijn kinderen’ (25,3%), ‘studeren en opleiding volgen’ (20,9%), ‘maatschappelijke waarde creëren’, (17,9%) en ‘een onderneming starten’ (10,4%). Daarnaast is onderzocht in hoeverre er verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen. Uit deze laatste analyse kwamen niet echt verrassende uitkomsten. De verschillen die er zijn, liggen eigenlijk voor de hand. De belangrijkste zijn: vrouwen scoren relatief hoger op de hoofdcategorie ‘zekerheid en financiën’ en ‘minder zorgen en stress’, en relatief lager op ‘werken en activiteiten’. Dat heeft alles te maken met het feit dat binnen de veronderstelde populatie vrouwen, vaak als alleenstaande ouder, de verantwoordelijkheid dragen voor het wel en wee van kinderen. Dat versterkt het belang van de categorieën ‘zekerheid en financiën’ en ‘minder zorgen en stress’ in vergelijking tot de categorie ‘werken en activiteiten’. Binnen de hoofdcategorie ‘werken en activiteiten’ scoren vrouwen, ook dat is niet verbazingwekkend, op de categorieën ‘vrijwilligerswerk en mantelzorg’ en ‘het creëren van maatschappelijke waarde’.

Conclusies

Welke conclusies kunnen op basis van bovenstaande analyse worden getrokken met betrekking tot de gedragsintenties van burgers bij het vooruitzicht dat zij een basisinkomen krijgen?

Mensen zijn niet lui

De uitkomsten stroken in elk geval in het geheel niet met de populaire tegenwerpingen tegen het introduceren van een basisinkomen, dat het burgers lui zou maken en de lust zou ontnemen om maatschappelijk actief te zijn. Integendeel. Het verkrijgen van een basisinkomen biedt burgers blijkbaar direct en indirect veel ruimte en inspiratie om actief betrokken te blijven bij de samenleving. Meer nog, om die betrokkenheid ook naar een hoger niveau te tillen. Dat blijkt met name uit de uitkomsten in termen van ‘werken en activiteiten’. Twee derde van de burgers verwijst naar activiteiten in termen van ‘op zoek gaan naar werk of een baan’, ‘werk zoeken dat bij mij hoort’, ‘dingen doen die er toe doen’, ‘een onderneming starten’, ‘maatschappelijke waarde creëren’, ‘vrijwilligerswerk of mantelzorg doen’ en ‘studeren en een opleiding volgen’. Slechts een enkeling noemt ‘niets doen’, ‘vakantie vieren’ of ‘reizen’. Verder blijkt dat van de burgers die aangeven minder te willen gaan werken drie kwart dat werk verruilt voor andere activiteiten, zoals het starten van een onderneming, maatschappelijke waarde creëren, vrijwilligerswerk en mantelzorg, studeren en het meer tijd nemen voor het begeleiden en opvoeden van hun kinderen.

Veelkleurige beeld van maatschappelijke participatie

Verder geeft deze analyse – op basis van overeenkomst in populatie –  al enig zicht op motieven, verwachtingen en gedragsintenties van burgers die, naar het zich laat aanzien, de komende tijd deel gaan nemen aan lokale experimenten met een basisinkomen, dan wel versoepeling van de voorwaarden voor het ontvangen van een bijstandsuitkering. Die vooronderstelling levert op zijn minst twee belangrijke inzicht op voor het onderzoeken en evalueren van deze experimenten. Om te beginnen het gegeven dat begrippen als ‘maatschappelijke participatie’, dan wel ‘werken’ of ‘activiteiten’ breed, niet zozeer vanuit (traditioneel) arbeidsmarktperspectief, wetenschappelijke vooronderstellingen of vanuit de veelal gehanteerde beleidstheorie, maar liefst vanuit het perspectief van de onderzochte populatie geformuleerd dienen te worden. Dat levert een veelkleuriger en rijker beeld op dan genoemde (standaard) interpretaties. Daarnaast het inzicht dat de vraag of burgers de intentie hebben, in welke vorm dan ook, actief te worden, voor een deel ook afhankelijk zijn van andere overwegingen of voorwaarden. In deze analyse komen zij bovendrijven in termen van ‘zekerheid en financiën’, ‘minder zorgen en stress’ en ‘persoonlijke ontwikkeling’. Dat zijn aspecten die in onderzoek en evaluatie van de lokale experimenten een zeker zo belangrijke plaats dienen te krijgen. Zij zijn immers voorwaarde scheppend voor een rijkere deelname aan het maatschappelijke leven. Dat heeft niet alleen inhoudelijke implicaties, maar vraagt ook om een bredere onderzoeksopzet dan louter surveyvragen.

Of nog scherper geformuleerd: Waar het gaat om het beantwoorden van vragen over de effecten van de invoering van een basisinkomen moet het burgerperspectief als een zeker zo valide uitgangspunt worden gehanteerd als wetenschappelijk theoretische dan wel beleidstheoretische invalshoeken. En dat centraal stellen van het burgerperspectief vraagt ook om andere, vooral kwalitatieve en ‘story-telling’ onderzoeksmethodieken.

Download de korte versie

Download de volledige versie

doneervoorhetderdebasisinkomen

 

#Groxit: nadenken over hoe het anders kan tijdens Let’s Gro

Stel: je loopt een marathon en je ligt een flink eind achter omdat de koplopers al vanaf de start harder lopen dan jij. Ga je ze dan nog inhalen als je precies hetzelfde doet als zij? Nee dus. Je hebt alleen een kans als je iets heel anders doet: een andere route kiezen, de bus pakken, toverdrank nemen – je zult je eigen wedstrijd moeten maken, met je eigen spelregels.

Zo is het in de economie ook. Als je al sinds mensenheugenis achter ligt (hogere werkloosheid, lagere inkomens), haal je dat niet in door hetzelfde te blijven doen als de koplopers. Je zult andere doelen, andere middelen en andere spelregels moeten formuleren.

#groxit is een gedachtenexperiment om op allerlei gebieden ideeën op te halen die “toch niet kunnen” omdat Groningen nu eenmaal gebonden is aan nationale wetten, regels en kaders – en die daarom normaal gesproken niet eens geformuleerd worden. Terwijl er vast dingen tussen zitten die best kunnen als we maar echt willen.

#groxit is uiteraard een knipoog naar “grexit” en “brexit”, de speculaties over een vertrek van Griekenland en Groot-Brittannië uit de Eurozone respectievelijk de EU. Wat nu als Groningen, eventueel/desnoods samen met Fryslân en Drenthe, zou vertrekken uit het Koninkrijk der Nederlanden? Wat zouden we dan anders doen?

Een middag lang zijn we samen aan de macht en schetsen we met elkaar hoe we het willen hebben. De beste ideeën neemt MIES mee naar huis om ze te vertalen naar uitvoerbare experimenten.

#groxit is onderdeel van het programma van Let’s Gro. Het gaat gebeuren op vrijdagmiddag 20 november, van 13.30 tot 16.00 uur, in The Big Building, Achterweg 1, Groningen.

Zin om mee te doen? Geef je op via deze link: http://523af91fac8f.fikket.nl/event/groxit

Lokale experimenten binnen de Participatiewet: zes voorstellen

De wereld om ons heen, de economie en arbeidsmarkt voorop, veranderen in een razendsnel tempo. Zo snel dat de sociale zekerheidsarrangementen het allemaal niet bij kunnen bijbenen. Veel gemeentes zijn daarom op zoek naar nieuwe wegen. Binnen het kader van de Participatiewet zoeken ze naar nieuwe antwoorden op de uitdagingen in economie en samenleving. MIES denkt daarin actief mee.

Wij pleiten voor experimenten op lokaal niveau. Daar valt nog heel wat over te zeggen. Hier als aanzet een aantal ideeën. Om te beginnen vijf richtpunten die als kader kunnen dienen voor mogelijke experimenten.

  1. Het wegnemen van belemmeringen en ergernissen die zonder al te veel moeite uit de weg kunnen worden geruimd.
  2. Het verminderen, dan wel wegnemen van voorwaarden en verplichtingen.
  3. De mogelijkheid om (een deel van de) verworven verdiensten te behouden.
  4. Variatie in uitkeringshoogte (zowel hoger, als lager).
  5. Ondersteuning bij gewenste uitdagingen die mensen kennen, dan wel oplossen van problemen.

De doelgroep voor lokale experimenten, in eerste instantie de mensen met een bijstandsuitkering, is geen eenduidige groep, maar juist een heel diverse. Om maar eens een paar groepen te noemen: zzp’ers die een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering ontvangen, vijftigplussers met een bijstandsuitkering, mensen die langdurig (minimaal vijf jaar) in een uitkeringssituatie verkeren en wijkbewoners met een uitkering. Met de boven geformuleerde richtpunten en de genoemde groepen in het achterhoofd komen wij tot zes mogelijke (experimentele) projecten om de bijstand te moderniseren.

  1. Een traject voor zzp’ers met een (gedeeltelijke) bijstandsuitkering: zij kunnen kiezen voor een lagere uitkering met in ruil daarvoor een volledig regelvrije basisuitkering voor twee of drie jaar. Hierbij is het interessant ook het thema van ‘sociale waarden creatie’ in het oog te houden. Wellicht als voorwaarde voor deelname, of als uitgangspunt voor een wat hogere uitkering.
  2. Een traject voor 50-plussers met een bijstandsuitkering, die zich zelf mogen aanmelden voor het traject, met een volledig regelvrije basisuitkering voor twee of drie jaar, gekoppeld aan de mogelijkheid om ondersteuning te krijgen bij activiteiten die zij willen ondernemen in de vorm van vrijwilligerswerk, mantelzorg, buurtwerk, etc.
  3. Een traject voor gezinnen die langdurig (minimaal vijf jaar) in een uitkeringssituatie verkeren, met een volledig regelvrije basisuitkering voor twee of drie jaar, met expliciete ondersteuning bij mogelijkheden armoedesituaties beter het hoofd te bieden, hulp bij het wegwerken van schulden en het versterken van de startpositie (door middel van ondersteuning in natura – lidmaatschappen, schoolspullen, boeken, etc.) van de in de gezinnen levende kinderen.
  4. Een traject voor een (deel van) een wijk met hoge bijstandsafhankelijkheid, waarbij alle bijstandsgerechtigden een volledig regelvrije basisuitkering voor twee of drie jaar krijgen. In dit traject gaat het niet alleen om de individuele uitkomsten, maar ook om de sociale dynamiek (wat doet een dergelijke situatie met de wijk, met de sociale contacten, het de sociale cohesie, etc.).
  5. Een traject voor een (deel van) een wijk met hoge bijstandsafhankelijkheid, waarbij alle bijstandsgerechtigden een volledig regelvrije basisuitkering voor twee of drie jaar krijgen, gekoppeld aan de mogelijkheid om groepsgewijze ondersteuning te krijgen (”Wat zou ik op basis van mijn talenten en kwaliteiten, wensen en dromen kunnen en willen doen’) deelname aan de groepsgewijze ondersteuning levert nog een extra bonus van 100 euro per maand op. Ook in dit traject gaat het niet alleen om de individuele uitkomsten, maar ook om de sociale dynamiek (wat doet een dergelijke situatie met de wijk, met de sociale contacten, het de sociale cohesie, etc.). Een dynamiek die wellicht nog versterkt kan worden door de groepsgerichte ondersteuning.
  6. Het ontwerpen van een permanent vijfpuntenprogramma in termen van ergernissen en belemmeringen die snel kunnen worden weggenomen. Waarbij het permanent vijf punten blijven, in die zin wanneer er aan de bovenkant een is opgelost wordt er aan de onderkant een volgende toegevoegd.

Beschouw het als een voorzet. Mocht u ermee aan de slag willen in uw gemeente: MIES helpt graag mee.

Gemeenten gaan aan de slag met experimenten rond de Participatiewet – verslag 27 maart 2015

Door Joop Roebroek

In het kader van ons streven het basisinkomen weer prominent op de maatschappelijke agenda te plaatsen heeft MIES begin 2015 met MOM (Maatschappelijke Ontwikkelingsmaatschappij) uit Tilburg en Sjir Hoeijmakers het initiatief genomen om samen met geïnteresseerde partners na te denken over het opzetten van gemeentelijke experimenten rond de Participatiewet. Centraal staat daarbij het streven de kaders van de Participatiewet zodanig in te richten dat deze burgers meer ruimte verschaft om op basis van kwaliteiten, talenten en wensen deel te nemen aan de samenleving.

Op 27 maart kwamen in Tilburg vertegenwoordigers van 14 gemeenten samen. Voor een enkele gemeente waren dat raadsleden, voor andere gemeenten wethouders en beleidsmedewerkers. Naast de gemeentes waren er ook vertegenwoordigers van DIVOSA (de landelijke organisatie van directeuren van sociale diensten), het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Doel van de bijeenkomst was in kaart te brengen wat er binnen de diverse gemeenten aan plannen leeft, na te gaan op welke wijze kan worden samengewerkt en enkele vervolgstappen samen gezet kunnen worden.

De ochtend is voor een deel besteed aan het in kaart brengen van de plannen die leven binnen de aanwezige gemeenten. Dat leverde een divers beeld op. Een enkele gemeente is al concreet bezig met het opzetten van experimenten of het vorm geven aan een traject dat tot experimenten dient te leiden. Andere gemeenten zijn zich aan het oriënteren op de mogelijkheden om experimenten te doen, en er zijn ook gemeenten waar de discussie nog echt in een begin stadium verkeerd. Soms wordt bij die plannen tot experimenten heel expliciet verwezen naar het basisinkomen, in andere gevallen is voor alles sprake van het wegnemen van verplichtingen en sancties binnen de bestaande kaders.

In de ochtend en een deel van de middag kwam vervolgens de onderzoekskant van de experimenten aan te orde. Algemeen kan worden gesteld dat het verstandig is de onderzoekskant van de experimenten zo veel mogelijk te coördineren. Op die manier kunnen de onderzoeksvragen op elkaar worden afgestemd en zijn er tevens getalsmatig voldoende deelnemers om gefundeerde uitspraken te kunnen doen.

Experimenten rond de Participatiewet bieden een aantal mogelijkheden tot variatie inzake de kaders van die wet. Die variatie kan aan de hand van de volgende onderzoeksvragen worden omschreven:

  1. Leidt het verminderen van voorwaarden en verplichtingen tot een hogere inzet van eigen verantwoordelijkheid en eigen regie van de zijde van burgers bij het vinden van betaald werk en verhogen van hun deelname aan de samenleving?
  2. Leidt het (tijdelijke) behoud van een deel van verworven inkomsten (boven op de uitkering), bijvoorbeeld op basis van een vlaktaks van 50 procent, tot een tot een hogere inzet van eigen verantwoordelijkheid en eigen regie van de zijde van burgers bij het vinden en bestendigen van betaald werk?
  3. Heeft een hogere uitkering – wij denken aan een verhoging van 150 tot 200 euro netto per maand – positieve effecten op tot een hogere inzet van eigen verantwoordelijkheid en eigen regie van de zijde van burgers bij het vinden van betaald werk en het verhogen van de deelname aan de samenleving, alsmede positieve effecten op de gezondheid, het welzijn en het welbevinden van burgers?
  4. Leidt het meer centraal stellen van en het creëren van ruimte voor de talenten en kwaliteiten van burgers, gekoppeld aan hun dromen, wensen en verlangens tot een hogere inzet van eigen verantwoordelijkheid en eigen regie van de zijde van burgers bij het vinden van betaald werk en het verhogen van de deelname aan de samenleving?

Twee typen onderzoek zijn nodig om deze vragen van een antwoord te voorzien. Om te beginnen kwantitatief onderzoek. Die onderzoeksopzet beantwoordt vragen inzake participatie (arbeid, vrijwilligerswerk, mantelzorg en andere maatschappelijke activiteiten), gezondheid en welzijn (zowel fysiek, als mentaal), financiën van huishoudens (inkomen, maar ook financiële problemen, zoals schulden), en sociale dynamiek (activiteiten, contacten, leefbaarheid en leefsituatie in wijk, etc.). Het voordeel van dit soort onderzoek is dat het betrouwbare, algemene uitkomsten oplevert. Uitkomsten die vooral vanuit het beleidsperspectief van (groot) belang zijn. Deze uitkomsten zijn veelal vrij algemeen van aard. Het gaat om percentages die in vergelijking tot de uitkomsten binnen de controlegroep belangrijke eerste inzichten opleveren. Toch geven deze uitkomsten nog maar weinig zicht op dieperliggende processen en samenhangen. Ook de directe beleving van deelnemers aan de experimenten wordt niet echt zichtbaar in de uitkomsten van kwantitatief onderzoek.  Daartoe is het van belang naast het kwantitatieve onderzoek ook gedegen kwalitatief onderzoek op te zetten. Dat kan op basis van diepte-interviews, verhalensessies en focusgroepgesprekken, maar kwalitatieve gegevens kunnen ook worden verzameld op basis van dagboekaantekeningen van deelnemers, videobeelden tot en met participerende observaties. Een diepgaande analyse van dat materiaal maakt het mogelijk de uitkomsten van het kwalitatieve onderzoek te verdiepen en aan te vullen. Met name rond thema’s als beleving van deelnemers, mogelijke veranderingen in waardeoriëntaties en de effecten op de sociale dynamiek.

De kracht van onderzoek zit, zeker bij deze experimenten waarbij de hele leefwereld en leefsituatie van burgers van belang is, juist in een creatieve combinatie van beide typen onderzoek.

Tijdens het laatste gedeelte van de bijeenkomst is gezamenlijk nagedacht over de vraag welke vervolgstappen genomen kunnen worden. Dat leverde twee uitkomsten op. Om te beginnen stellen MIES, Sjir Hoeijmakers en MOM brieven op naar de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid om namens de deelnemende gemeentes ruimte te vragen om te kunnen experimenteren. Daarnaast wordt besloten elkaar via de organisatoren goed op de hoogte te houden van ieders activiteiten om elkaar te ondersteunen en zoveel mogelijk coördinatie tot stand te brengen.

Bijeenkomst 27 maart 2015 - MIES, MOM, Sjir Hoeijmakers

Het is net echt

Op 16 december verzorgde MIES het voorprogramma bij de theatervoorstelling Staat van Geluk. Onder leiding van Lykle de Vries spraken Jan Willem Wennekes (MIES), Vincent Ariëns (Seats2Meet) en Luchien Karsten (emeritus hoogleraar bedrijfskunde) met elkaar en met het publiek over de veranderende rol van werk in ons leven. Ter voorbereiding op het gesprek heeft Luchien zijn gedachten over het onderwerp ook op papier gezet. Deze volgt hieronder; wij vonden hem te mooi om voor ons zelf te houden.

HET IS NET ECHT

Gastbijdrage van prof. dr. Luchien Karsten

Het thema van vanavond in het Grand Theatre is: “De toekomst van werk en inkomen in onze samenleving”. Om daarop een antwoord te vinden, moeten we terug in de tijd om te begrijpen aan wat voor processen de samenleving onderworpen is en in hoeverre dat het karakter van arbeid verandert.

Er is de laatste tijd weer veel gesproken en geschreven over het basisinkomen. Het blijkt een ingewikkelde discussie over de relevantie van arbeid, haar betekenis etc. De Engelse hoogleraar Guy Standing heeft in zijn A Precariat Charter (2011) er op gewezen dat er een opkomend precariaat is dat bestaat uit mensen zonder vaste baan, zonder andere inkomsten dan hun loon, levend op de rand van schulden en zonder recht op ondersteuning van de overheid. Deze groepering is gevoelig voor populisten die inspelen op angsten en onzekerheden. Om ons te beschermen tegen de nachtmerries die dat genereert, pleit hij voor een universeel basisinkomen. Experimenten die hij op dat terrein heeft uitgevoerd tonen aan, dat mensen met een basiszekerheid weer zeggenschap over hun tijd krijgen en dat het hen stimuleert meer tijd te besteden aan zorg, reparaties en onderhoud; werk dat middelen behoudt in plaats van ze uit te putten. Zij worden weer actief en vinden meestal weer op succesvolle wijze werk. Dwang om te solliciteren en de permanente controle op wat ze doen, vallen weg.

Recentelijk hebben vader en zoon Skidelsky in Hoeveel is genoeg (2012 )er op gewezen, dat “een basisinkomen mensen er niet van zal weerhouden om net zo hard en lang te werken als ze willen, maar dan zonder urendwang” (pag. 279). Hoewel het nog wel enige tijd kan duren voor er een basisinkomen is gerealiseerd , kunnen we ondertussen wel wat uitgebreider stil staan bij die urendwang .

Mijn aandacht gaat in dit debat vooral uit naar de vraag in welke mate het belang van arbeid voor het vormgeven van de samenleving kan worden verminderd door de tijd die we eraan besteden te reduceren. Ik ga dus niet uitweiden over een ethische of inhoudelijke discussie over de betekenis van arbeid. Vaak wordt daarbij de angst geventileerd voor de nieuwste technologische ontwikkelingen, zoals recentelijk de sterrenkundige Steven Hawking nog maar eens deed die zijn zorg uitte over de gecombineerde inzichten uit de hersenwetenschap en de computer techniek. Deze zorg is van alle tijd in de zin dat sinds de Eerste Industriële Revolutie er altijd sprake is geweest van angst voor nieuwe technologische ontwikkelingen en het verdwijnen van banen .Zo denkt men momenteel dat de robots al het werk gaan overnemen. Dat deed Minister Asscher ook toen hij sprak over de robots die de arbeidsmarkt gaan veroveren, want die zijn “goedkoper, snel, nooit ziek, werken 24 uur per dag, vragen niet om loonsverhoging, worden niet vertegenwoordigd door vakbonden en staken”. Deze angstmakerij lijkt me overdreven.

Ik zal een pragmatische insteek nemen, namelijk wat gebeurt er met arbeid als wij die in de tijd steeds verder reduceren. Recentelijk heeft de Stichting Toekomstbeeld der Techniek(STT) een Horizonscan 2050 gepubliceerd waarin een team van toekomstverkenners ervan uitgaat dat men in 2050 nog maar een 24-urige werkweek heeft. Dat is een uitdagende visie, die vele historische analogieën heeft. Daarbij is nooit aan het principe getwijfeld dat werken meer is dan een inkomen. Een baan geeft sociale contacten, structuur, voldoening, kansen op ontplooiing en zelfwaardering. En een baan geeft zekerheid, zeker als dat werk ook genoeg loont. Maar als die te werken uren steeds meer afnemen wat blijft er dan nog over van de koppeling tussen arbeid en het vinden van een eigen identiteit via de arbeid. Is dat niet aan een herdefinitie toe ?

Utopia

De Skidelskys (2014, 67) roepen in herinnering dat Thomas More in 1516 in zijn Utopia al repte van een werkdag van 6 uur. Hij zei ook dat als er genoeg wordt geproduceerd de arbeidstijd nog verder verkort kan worden. Utopia was een kritiek op de gildemeesters in de Zuidnederlandse textielwerkplaatsen, waar klokken waren geïnstalleerd om wevers lange werkdagen te laten maken. Er was in die tijd nog weinig sprake van technologische ontwikkelingen, het ging over de macht of de tijdsdwang die de gildemeesters begonnen uit te oefenen.

Tijdscontrole

Gedurende de Eerste Industriële Revolutie, rond 1800, werd dat vraagstuk van de arbeidstijd veel prangender. In de opkomende textielindustrie werd dankzij de beschikbaarheid van kolen en de uitvinding van het gaslicht het productieproces met behulp van stoommachines gemechaniseerd. Fabrieksarbeiders werden gedwongen lange werkdagen te maken. Textielarbeiders in Engeland kwamen in opstand, eisten verkorting van de arbeidstijd en staakten voor dat doel. De achturige arbeidsdag werd het ideaal, maar bij de textielbaronnen vond deze eis nauwelijks gehoor. In Lyon staken de textielarbeiders hun klompen (sabots) in de gemechaniseerde weefgetouwen. Sabotage werd sindsdien een protestbeweging tegen de mechanisering. In Engeland vond iets dergelijks plaats in de Luddieten-beweging.

Rond 1900 wordt in Amerika steenkool vervangen door olie en wordt het gaslicht vervangen door elektriciteit, waardoor de mechanisering verder doorzette met als gevolg fabrieksprocessen die leiden tot massaproductie. Dat werd vooral goed zichtbaar in de auto-industrie. De auto met zijn op olie draaiende verbrandingsmotor is het karakter van de nieuwe vervoersmogelijkheden gaan bepalen. In die tijd werd de visie van grootschaligheid het dominante beeld van de moderne productie met kosten besparende technieken. Allerlei productiepraktijken werden geconcentreerd in conglomeraten die uitgroeiden tot multinationals, waar gestandaardiseerde productieprocessen tot massaconsumptie leidden. De vakorganisaties mobiliseerden de arbeiders om als massa te strijden voor de achturendag die er in 1918 inderdaad via wetgeving kwam. Dat is nu bijna 100 jaar geleden. Het effect ervan was dat de verkorte werkdag de technologische ontwikkeling verder aanjoeg. Managers werden aangesteld om efficiëntieverbeteringen door te voeren. Telefonie en radio vergemakkelijkten de communicatie en de luchtvaart industrie is de vervoersmogelijkheden gaan verbeteren. In de jaren 1960 maakte de automatisering de weg vrij voor verdere arbeidstijdverkorting: de vrije zaterdag kwam in het verschiet en de werkdag werd terug gebracht tot 40 uur.

Digitalisering

Vanaf de jaren 1980 is digitalisering van communicatie en transport – mede dankzij de introductie van de container – de grote aanjager geworden van de Derde Industriële Revolutie. We zien nu ook spectaculaire ontwikkelingen in de energiesector. Volgens de Amerikaanse onderzoeker en adviseur Jeremy Rifkin gaat dit dankzij een reeks innovaties op het gebied van zonne- en windenergie en meer kleinschalige voortbrenging van energie ook tot een ecologische revolutie leiden met enorme energie-efficiëntie. Dat zal er toe leiden dat onze visie op het belang van grootschaligheid gaat veranderen. Alleen weten we nog niet wat daarvoor in de plaats komt.

Robotisering kan ons ontlasten van vervelend werk en ons het vermogen terug geven om ambachtelijk bezig te zijn, controle uit te oefenen en in geval van fouten corrigerend in te grijpen in het werk op basis van ons gezond verstand. Zo verliest de mens niet de vaardigheid om in te grijpen als het nodig is. Geen enkele machine, zelfs een robot niet, kan improviseren en als zodanig kan de machine – de robot – nooit de menselijke intelligentie voorbij streven, hoewel de ‘Singularity-adepten’ zoals Vernor Vinge en Raymond Kurzweil daarvan overtuigd zijn.

We zijn nu ongeveer 20 jaar bezig tussen markt en staat een vorm van flexibilsering te vinden die het gehele productie-, vervoers- en communicatie wezen op de kop zet. De globalisering drukt ons in de richting van een 24- uur economie die 7 dagen in de week draait. Nederland heeft een hoge arbeidsparticipatie, rond de 75 procent, maar we werken ook het kortste aantal uren, gemiddeld 30.5 uren per week en 1380 uur op jaar basis. In Korea is dat 2090 op jaarbasis. Toch voelen we nog steeds die tijdsdwang.

Tijdsdwang

Wij zouden van die kortere arbeidstijd kunnen genieten als we tijd voor onszelf claimen en niet ons laten beheersen door die tijdsdwang. Onderzoekers hebben in het Journal of Personality and Social Psychology (2014) laten zien dat mensen die hun dag naar de klok indelen hun leven meer laten bepalen door dingen die buiten hun eigen controle liggen. Daar zullen we toch ook iets aan moeten doen. Boeken zoals van Joke Hermsen Stil de Tijd (2009) en Koen Haegens Neem de Tijd (2012) en Gerhard Hormann Het nieuwe nietsdoen (2014) zijn een pleidooi om ons bewust te zijn van de manier waarop we die tijdsdwang in onze cultuur hebben verankerd zonder ons af te vragen of er ook een andere manier is om met tijd om te gaan.

We zullen ons teweer moeten stellen tegen de management-ideologie, die is ontwikkeld tijdens de Tweede Industriële Revolutie. De Amerikaanse econome Juliet Schor heeft in haar boek The Overworked American (2008) erop gewezen, dat het de druk van de concurrentie en de slechte bescherming van de rechten van de werknemers zijn geweest, die de werkgevers en managers er toe heeft aangezet om hun vaste werknemers sinds de jaren 1970 meer uren te laten maken in plaats van het werk over meer werknemers te verdelen, want dan zouden ze meer geld kwijt zijn aan opleidingen en trainingen en aan managers die die al die extra werknemers moeten controleren. En zo hielden zij een ideologie in stand van lang en veel werken zonder enige redelijke inkomens verbetering. Flexibilsering heeft geleid tot apartheid: de vaste medewerker krijgt meer betaald en heeft recht op van alles en nog wat, de tijdelijke arbeidskracht heeft het nakijken. Flexwerkers – momenteel rond het 30 procent van de Nederlandse beroepsbevolking – vinden waarschijnlijk nooit meer een vaste baan. En dat gaat ten koste van solidariteit. Zelfs het arbeidsmarktbeleid van de Europese Unie is gericht op een dergelijke flexibilisering. Maar dan rijst de vraag hoe mensen nog als volwaardige burgers deel kunnen uitmaken van onze maatschappij.

Maar je kunt flexibilisering ook anders interpreteren en het zien als een recht om zelf te bepalen hoeveel uren je wilt werken als individu. Zzp’ers zijn daarvan een voorbeeld, alleen hun arbeidsrechten moeten beter beschermd worden. Dan kunnen we ons teweer stellen tegen de urendwang. Natuurlijk zullen we dan ook iets moeten doen aan herverdeling van werk, want het kan niet zo zijn dat met een kortere arbeidsdag niets wordt gedaan aan de verdeling van taken en verantwoordelijkheden. Dan breekt ook de tijd aan om verder te weken aan vormen van samenwerking die Stephen Marglin in The Dismal Science (2008) heeft omschreven als commons: allerlei coöperatieve vormen die zich nu tussen markt en staat aandienen als instituties van collectieve actie die we ook vroeger hebben gekend in de periode van 1880-1920 en bekend staat als de coöperatieve beweging. Het gaat om zelforganisaties met een kleinschalig karakter die uitgaan van het aangaan van sociale samenwerkingsvormen, hoge participatie van de leden en onderling kennis delen en communiceren en niet van concurrentie die door de ideologie van het vrije marktdenken zo wordt verheerlijkt. Commons of “gemeengoed” richt zich op gezamenlijk beheer van wijken, volkstuinen, zorgcoöperaties, lokale groene stroomleveranciers, gemeenschappelijke visgronden, maar ook zoiets als Linux dat een digitale common vormt. Er vindt hier een transitie plaats die onze opvattingen over het functioneren van staat en markt ook gaat beïnvloeden .

Tot slot

Door de druk op te voeren om met arbeidstijdverkorting door te gaan zal vanzelf ook de discussie worden aangezwengeld over de vraag wat we met arbeid en werk in de toekomst willen. De Franse econoom en voormalig adviseur van president François Mitterand, Jacques Attali, schreef in Le Monde van 17 september 2014, dat de grootste schaarste voor de mens de tijd is. Dus de enige echte koers voor links is om aan een ieder de vrijheid te geven om met zijn tijd naar eigen inzicht om te gaan. Juist om er een goede tijd van te maken. (”L’ultime rareté de l’homme , c’est le temps .Donc la vraie dimension de la gauche, c’est de donner à chacun la liberté d’usage de son temps. Pour en faire du bon temps.”)

Burgemeester gezocht

OK, dan horen jullie het ook eens van een ander! Aan het eind van de Tegenlicht-aflevering van gisteravond over het basisinkomen, vanaf minuut 45 ongeveer, hoor je MIT-econoom Erik Brynjolfsson uitleggen waarom we moeten experimenteren met een basisinkomen. Verteller en Ecorys-hoofdeconoom Marcel Canoy concludeert: “Dus wat je eigenlijk nodig hebt, is dat je ergens een experiment doet. De burgemeester van Schiermonnikoog, die moet gewoon zijn vinger opsteken, en zeggen van: ‘Ik ga het gewoon doen.’ En wij gaan het monitoren; drie jaar lang gaan we kijken: wat doen die mensen op Schiermonnikoog?”

Precies. Schiermonnikoog is misschien niet heel handig, want dat heeft een arbeidsparticipatie van meer dan honderd procent (meer banen dan mensen die kunnen werken, dankzij het toerisme), maar Vlagtwedde, of Menterwolde, of Pekela, of Loppersum, dat zou ideaal zijn. Kom maar op, burgemeester, dan gaan we zorgen dat je geschiedenis schrijft als gastheer van het eerste experiment met een onvoorwaardelijk basisinkomen in Nederland!

http://embed.vpro.nl/player/?id=VPWON_1219695&profile=tegenlicht

Hoe kun je experimenteren met een revolutie?

Snelkookpan “experiment basisinkomen” tijdens Let’s Gro op 21 november

MIES (Maatschappij voor Innovatie van Economie en Samenleving) wil experimenteren met nieuwe, veelbelovende concepten in economie en samenleving. Omdat we denken dat veel van de bestaande systemen onhoudbaar zijn, omdat we denken dat het anders en beter kan en omdat we denken dat we alleen maar verder komen als we daadwerkelijk ervaring opdoen met alternatieven.

Het eerste onderwerp waar we onze tanden in zetten is het onvoorwaardelijk basisinkomen. Het onvoorwaardelijk basisinkomen is alleen al door zijn eenvoud een aantrekkelijk alternatief voor de huidige “rondpompmachine” van uitkeringen, toeslagen en aftrekposten. Het is typisch zo’n idee waarvan heel veel mensen zeggen: “Als het zou kunnen, zou het prachtig zijn.” Alleen: kan het ook? Als te veel mensen het basisinkomen gebruiken om de economie de rug toe te keren, dan is het snel afgelopen. Dit soort gedragseffecten is slecht te voorspellen met modellen: je hebt experimenten nodig om ze in beeld te krijgen.

Maar hoe experimenteer je met zo’n systeemwijziging? De gedragseffecten komen niet alleen van het invoeren van een onvoorwaardelijk basisinkomen, maar ook van het afschaffen van alle huidige vormen van inkomensondersteuning en -bescherming, die immers overbodig worden: WW, Bijstand, toeslagen, maar ook het minimumloon en misschien wel de ontslagbescherming. Is het realistisch om voor een experiment wetten en CAO’s buiten werking te stellen? En, zo nee, hoe kun je dan toch te weten komen hoe mensen zich gaan gedragen? Hoe kun je de “revolutie” van een onvoorwaardelijk basisinkomen in slimme kleine stukjes hakken waar je ervaring mee op kunt doen?

Dat is de vraag die we op 21 november tijdens toekomstfestival Let’s Gro willen beantwoorden, door een dag lang aan de slag te gaan met “experts in het experimenteren”. Economen, sociologen, filosofen, medici en psychologen die weten hoe je netjes wetenschappelijk onderzoek doet. Maar ook theatermakers en andere creatievelingen die zo hun eigen ideeën hebben over hoe je maatschappelijke thema’s onderzoekt. En ondernemers en bestuurders die denken dat in “hun” organisatie misschien wel een experiment plaats kan vinden. En misschien ook nog wel andere experts waar we nu nog niet aan gedacht hebben.

Deelname is op uitnodiging. Wij zorgen voor een mooie locatie, goede verzorging van de deelnemers en een interessant programma. Vind je dat we jou, of iemand anders, moeten uitnodigen, neem dan even contact op. Tips zijn meer dan welkom!